Share on Facebook
Share on Twitter
Share on Linkdin
Share on Pinterest

‘Generaal, wat is uw bevel?’, het zweet parelt over het voorhoofd van de jongeman die zijn wijsvinger boven de rode knop heeft. Groot staat daar “Fire” onder, omdat nou eenmaal alles in het Engels staat op deze onderzeeër. De knop zou de dood van honderden betekenen, misschien zelfs duizenden.
De generaal staat diep in gedachten verzonken, met zijn hoofd in een tijd dat ze hem nog gewoon Jantje noemde. Hij heeft het ver geschopt voor iemand die altijd te horen heeft gekregen dat hij een sadist en een nietsnut is.
‘Jongen… vrede is voor mieren, druk op die knop en zorg daarna dat we naar een veilige diepte duiken’, vrijwel zonder emotie komen de woorden uit de mond van Jan, die zeker nooit op die manier aangesproken mag worden. Het is meneer, generaal of voor de exclusieve enkeling “kameraad”. 
De jongeman die zojuist de opdracht heeft gekregen is nog erg jong, maar toch al tweede in rang op dit vaartuig. Hij drukt op de knop en direct klinkt er een ongelooflijk hard geluid. Het kost hem moeite om er overheen te komen, ‘raket is afgevuurd, sluit ons af en maak ons duik klaar.’ Niet veel later verdwijnen ze de diepte weer in. 

‘Meneer, wat bedoelde u met vrede is voor de mieren?’, de jongeman kijkt de generaal strak aan, oprecht geïnteresseerd. 
Vriendelijk kijkt Jan de jongen aan, niemand heeft het respect verdient zoals deze jongen. Hij is als de zoon die Jan nooit heeft gehad. ‘Dit verhaal vertel ik vaak, maar nooit eerlijk, en nooit in zijn geheel. Meestal gebruik ik onderdelen om mensen iets te leren, maar jou zal ik het hele verhaal vertellen.’
Het wordt stil in de kamer waar alleen Jan en de jongeman zitten. Jan neemt een slok van zijn whisky en zucht van genot als de brandende substantie zijn slokdarm verwarmd. 
‘Ik was een jonge snotaap van een jaar of acht toen ik deze diepe les mocht leren. Maak je niet ongerust, het gaat goed met mij, maar ik weet dat een verhaal het beste verteld kan worden vanuit een bepaald perspectief.’
‘Ik maak me geen zorgen meneer, vertel het verhaal.’
‘De felle zonnestralen bundelde zich tot dodelijke sterkte door mijn loep die ik op gepaste hoogte hield. Ze kwam samen op de grond waar direct een klein rookpluimpje vanaf kwam. Ik had een gepast doelwit gevonden, maar ik moest uiteraard eerst zeker weten dat het werkte naar behoren. Het witte stukje papier dat ik onder de straal leg verandert binnen een paar tellen in bruin, daarna zwart en dan danst er opeens een vlammetje bovenop die het stukje papier laat verdwijnen. Mijn loep verplaats ik tot de straal stilhoud op het zwarte lijf van een mier, het was een behoorlijk grote mier, maar op dit moment was hij alleen. Even was er paniek bij het diertje, dat was maar heel even, daarna veranderde ook deze mier van vorm. Zijn insectenpootjes konden hem niet langer dragen en hij viel om. De antennes aan zijn kopje verschrompelde en zo verdwenen ook de pootjes’, de man neemt een slokje whisky en lijkt glimmende ogen te krijgen. Kan het zijn dat hij tranen heeft?
‘Was dat… uhm… nou… is dat niet zielig?’, zegt de jongeman die naar het puntje van zijn stoel is geschoven voor het verhaal. Jan schiet in de lach.
‘Voor mij niet. Je moet weten wie je bent knul’, hij grijnst en leunt comfortabel achterover in zijn stoel. ‘De mier leefde niet meer, maar mijn experiment was pas net begonnen! Ik zit daar en wacht, nog binnen een minuut gebeurd precies dat waarvan ik dacht dat het zou gebeuren. Er komt een andere mier aan, hij betast zijn dode soortgenoot kort en rent daarna weer weg. Op dat moment weet ik dat het begonnen is en ja hoor, niet veel later komen er een aantal mieren aan. Ze nemen plaats rondom de dode soortgenoot en beginnen hem mee te slepen. Ik besluit om het snoepje dat ik nog in mijn broekzak heb op hun route te leggen. Ze treffen het aan en één van de mieren gaat er vandoor, weer in dezelfde richting, uiteraard om nog meer mieren op te halen. Deze vondst moest natuurlijk wel meegenomen worden. Het was weer tijd voor mijn loep, ik was benieuwd hoeveel mieren er gestuurd zouden worden om dat ene snoepje op te halen’, Jan staat op uit zijn stoel en loopt naar de tafel om zijn glas bij te vullen.

‘Meneer, ik weet niet wat voor een les ik hieruit zou kunnen halen. Volgens mij hebben die mieren u niets misdaan is het wel?’, de jongeman zit half omgedraaid in zijn stoel en kijkt naar de generaal op een manier hoe hij niet eerder naar hem heeft gekeken. Het is duidelijk dat dit verhaal hem ongemakkelijk maakt.
‘Rustig jongen… de les leren doe je zelf, het uitleggen doe ik straks’, hij neemt weer plaats in zijn stoel en zoekt een gemakkelijke positie. ‘Het duurde niet lang of ik zie indaad meer mieren, ze beginnen uit alle macht te sjorren aan het snoepje, werkte samen om hem in beweging te krijgen. Ik begon ze stuk voor stuk te roosteren. Uiteraard had ik dat niet kunnen doen zonder de zon, of mijn loep. Het duurde niet lang of er lagen veel mieren. Noem het gerust een hoop mieren’, hij grinnikt en kijkt de jongeman aan die tegenover hem zit.
‘Meneer… dat is wreed. Dat is… ‘, met een rood aangelopen hoofd kijkt de jongeman naar de generaal. ‘Vreselijk, die mieren deden niets fout en u… maakte ze af, voor de lol?’, hij slikt. ‘Wat is de les?’, vraagt hij enigszins oprecht geïnteresseerd.

‘Simpel jongen… de mieren zagen mij niet als vijand en toch maakte ik ze dood. De mieren zagen het gevaar niet, ze waren bezig met het verzamelen van brandstof, overleven. Wat jij net gedaan hebt? Die rode knop? Dat is de loep’, hij heft zijn glas en neemt een grote slok, met een brede grijns.

Deze post delen op Social Media:

Leave a Reply