Share on Facebook
Share on Twitter
Share on Linkdin
Share on Pinterest

“En daarom is de wetenschap het enige ware geloof.”

Na het typen van deze woorden, die zijn betoog over empirisch onderzoek afsluiten, kijkt Herman op de klok in de taakbalk van zijn laptop. Na een aantal tellen staren dringen de cijfers pas tot hem door; 00:22. Het is inmiddels absoluut bedtijd. 

Hij wrijft in zijn ogen, het geschreven stuk zal hij morgen nog eens doorlezen voordat hij het opstuurt naar het wetenschappelijke vakblad waar hij door de jaren heen al vaker voor heeft geschreven. Ditmaal mocht hij schrijven over zijn favoriete onderwerp. Een uiterst controversieel onderwerp ook. Hij neemt de laatste slok van zijn glas whiskey dat naast hem staat en sluit zijn laptop af. Eerst nog even naar het toilet, bedenkt hij zich. 

Daarna drinkt hij in de keuken nog een groot glas water leeg, vult hem opnieuw en neemt hem mee voor op zijn nachtkastje. Wanneer hij zich naast zijn vrouw in bed voegt kijkt hij vluchtig op zijn wekker; 00:31.

Zijn vrouw is al in een diepe slaap verzonken. Hij kijkt naar haar terwijl ze slaapt, uiterst vredig ligt ze erbij. Hij is nog altijd verliefd op haar, merkt hij op als hij een lichte kriebel in zijn buik voelt. Ze zijn inmiddels al ruim dertig jaar getrouwd. Ze begint al wel wat grijze haren te krijgen, ook al doet ze nog zo haar best om ze regelmatig te verven. Haar gezicht is nog strak, zeker voor de vijfenzestig jaren die ze oud is. Even twijfelt hij om haar nog een zoen te geven, maar besluit het niet te doen. Ze ligt zo lekker te slapen, hij zou het vervelend vinden als hij haar wakker zou maken. Sterker nog, hij heeft haar nog nooit van zijn leven wakker gemaakt. Altijd als hij haar zag slapen heeft hij rustig de tijd genomen om haar te bewonderen, soms wel uren lang, tot ze uiteindelijk vanzelf wakker werd.

Onwillekeurig moet hij terugdenken aan de keer dat hij een speech moest geven over het nut van aannames. Zijn favoriete onderwerp, waar hij graag over spreekt en schrijft. Hij had een grote groep wetenschappers in de zaal en moest deze mensen vertellen dat alles wat zij als bewezen zien, uiteindelijk gebaseerd is op gegronde aannames. Hij had het woord gegrond gebruikt, maar hoe gegrond kunnen aannames eigenlijk zijn? Het bewijs dat ons universum nog altijd aan het uitdijen is komt voort uit wat we de laatste jaren hebben waargenomen, gecombineerd met de aanname dat het altijd zo is geweest. Kortom, extrapoleren is de truc. Hij glimlacht terwijl zijn vrouw een kort snurkgeluid laat horen. Ze was erbij tijdens die speech en heeft hem vol liefde opgevangen toen zijn medewetenschappers hem min of meer begonnen uit te joelen. Hij snapte de kritiek vanuit de zaal wel, hij had tijdens zijn speech tenslotte de zaag op de poten van hun zekerheid gezet. Dat is overigens ook precies wat hij had willen bereiken. Een doel die hij zich door de jaren heen bij veel situaties heeft gesteld. Neem niet zomaar dingen aan, er bestaat een kans dat de initiële aannames fout zijn. Precies ook waar het stuk over gaat dat hij geschreven heeft. Ten grondslag van alle grote doorbraken liggen immers aannames verborgen.

Herman woelt wat door zijn grijze baard en draait zich op zijn andere zij. In zijn hoofd is hij nog veel te actief om te kunnen slapen, bedenkt hij zich. Toch is het laat en moet hij echt gaan slapen. Hij pakt een potje slaappillen uit zijn nachtkastje en neemt er één. Met zijn rug naar zijn vrouw toe gaat hij in gedachten verzonken, terug naar de reis die ze maakten direct na hun trouwen. Het was een geweldige reis, heerlijk samen in een bungalow op het strand. Wat hebben ze van elkaar genoten. Esther was uit geloofsovertuiging nooit eerder met een man naar bed geweest. Ze hield ook in hun verkeringstijd stellig vast aan haar principes. 

‘Geen sex voor het huwelijk!’ vertelde ze hem altijd telkens vol overtuiging.

Zelf heeft Herman het daar altijd moeilijk mee gehad, ze waren nog jong, maar hij had heel andere overtuigingen. Ook had hij uiteraard zijn behoeftes, maar de liefde had dat overwonnen. Hij was zo ongelooflijk verliefd op haar en is dat nog steeds. Alles heeft hij voor haar over. Maar die reis, wauw, wat was ze toen mooi. Het liefst liet hij haar de hele dag naakt door de bungalow lopen, om haar met regelmaat te vergezellen voor een vurige vrijpartij. Hij komt terug uit zijn gedachten en merkt een zwelling in zijn onderbroek. Glimlachend draait hij zich weer om en kijkt in het vredige, slapende gezicht van Esther. Hij is nog steeds helemaal gek op haar. Hij streelt haar zachtjes door haar haren en geeft haar toch een tedere zoen op haar voorhoofd. Er is tenslotte maar een kleine kans dat ze daarvan wakker wordt. Dat is tot op heden nooit gebeurd.

Kort daarna glijd hij weg in een onrustige slaap.

‘Wakker worden Herman! Het is maar een droom,’ Esther pakt de schouder van haar woelende man vast en schudt hem zachtjes heen en weer, tot hij onrustig wakker wordt. ‘Rustig maar schat, alles is goed!’

Herman kijkt naar de rode cijfers op de wekker achter zijn vrouw; 01:33, leest hij. Hij zet zijn kussen rechtop tegen het hoofdbord en gaat overeind zitten.

‘Gaat het schat?’ Esther kijkt hem ongerust aan.

‘Hmm, gewoon een droom… niets meer,’ vertelt hij zijn vrouw zonder veel emotie te laten horen.

‘Wil je erover praten? Waar ging je droom over?’

‘Dat doet er niet toe, het was maar een droom. Ga maar weer slapen lieverd.’ Hij probeert zo geruststellend mogelijk te klinken. Zijn gedachten zijn echter verre van rustig. Met geen mogelijkheid is hij gerust in deze situatie. Hij kijkt weer naar de wekker; 01:38. Zijn droom zit hem meer dan dwars, maar hij geloofd niet in dat soort nonsens. Voorspellende dromen bestaan niet!

 ‘Oké, maar als je iets met me wilt delen… maak me maar gewoon wakker hoor.’ Ze geeft haar man een zoen op de wang, gaat weer liggen en draait zich om.

Herman is klaarwakker, zijn hart gaat in een ongezonde snelheid tekeer. Tijd om even naar het toilet te gaan, besluit hij. Zuchtend sloft hij door de hal naar het toilet. Deze droom voelde zo echt, zo verschrikkelijk echt. Dit zou zelfs van hém nog een gelovige maken. Zo bedenkt hij zich ernstig. Eenmaal zittend op het toilet blijkt dat hij zijn blaas al aardig op de proef had gesteld. Een hard gekletter klinkt onder hem, terwijl hij zijn ellebogen op zijn bovenbenen zet en zijn hoofd laat rusten op zijn handpalmen.

Hij denkt aan zijn droom; het was volgens de klok in de woonkamer precies drie uur ‘s nachts en Herman voelde, nee, hij wist zeker dat er iets helemaal fout was. Alle haren op zijn lichaam stonden recht overeind. Het voelt alsof zijn hart vast zit in een sneeuwbal, of eigenlijk, alsof hij zelf een sneeuwpop is. De geur van rotte eieren overweldigd hem plotseling en hij moet bijna overgeven. Aan alles in zijn bestaan merkt hij dat hetgeen hem zoveel angst aanjaagt, in zijn slaapkamer is. Bij zijn vrouw in de slaapkamer. Zo snel hij kan stapt hij naar de slaapkamer toe, hij heeft er geen erg in dat hij volledig naakt is. Dan grijpt hij de deurklink van de slaapkamerdeur vast, langzaam en krakend gaat de deur open. De snelheid die hem zojuist nog dreef is inmiddels weg, nu lijkt de angst weer volledig overheersend. En toch, zijn vrouw, hij moet haar helpen. Ze ligt daar, alleen en volkomen weerloos, bedenkt hij zich. In diezelfde kamer heerst nu dat verschrikkelijke, angstaanjagende iets. Herman geeft de deur een zetje en kijkt angstig naar binnen. Gelukkig, ze ligt er nog en er lijkt niets met haar aan de hand te zijn. 

Opeens trekt een beweging aan het plafond zijn aandacht, recht boven de slapende Esther. 

Het is donker in de kamer en ook de gedaante daar aan het plafond is donker, Herman ziet niet goed wat het is.

De volgende beweging ontneemt hem de adem. De gedaante draait rond en twee vreselijke ogen kijken hem aan. Wat het ook is, het heeft bloedrode, bijna lichtgevende ogen. De ogen kijken hem recht aan. Dan verschijnen er witte, puntige tanden in wat nu als een grijnzende, veel te brede mond te onderscheiden is.

Deze angstige momenten voelen aan als minuten, terwijl het onmogelijk langer was dan 15 seconden. De gedaante laat zich los van het plafond en valt bovenop Esther. Zij schrikt gillend wakker, maar haar gil wordt gesmoord door de klauwen van de gedaante die om haar nek gevouwen worden. 

Herman veert op, blijkbaar was hij op het toilet even in een ondiepe slaap weggezakt.

Hij probeert zijn voeten te verzetten, maar ze luisteren niet naar zijn commando. Als vervolg actie probeert hij zijn rechtervoet op te tillen, zonder succes. Het voelt alsof zijn voet in beton gegoten zit. Hij kijkt naar beneden en ziet dat allebei zijn voeten weg zijn, althans, ze steken door de grond heen. Net onder zijn enkels zitten de tegels en daaronder, in de vloer, zouden dan zijn voeten moeten zitten. Dit is onmogelijk, dit kan niet, schieten de gedachten vlot achter elkaar door zijn gedachten. Hij buigt zich voorover en betast zijn enkels. Tot daar voelt alles normaal, maar zijn enkels lopen over in tegels en hij voelt zijn voeten niet meer. Het commando dat hij voorheen zou geven om zijn tenen te laten bewegen doet nu niets, helemaal niets, hij voelt niets en ziet er niets. Zijn huid begint te glimmen van transpiratie, zijn hart klopt steeds sneller en hij begint te trillen. Tijd om overeind te komen, bedenkt hij zich en staat vlot op van het toilet. Zonder moeite komt hij overeind en staat hij rechtop, maar als hij probeert een voet op te tillen raakt hij volledig uit balans en valt hij voorover. Een overweldigende pijn ontneemt hem de adem. Het voelt alsof de pezen en spieren in zijn onderbenen afscheuren en door de pijn overweldigd raakt hij buiten bewustzijn. 

Hoe lang Herman al op de grond ligt weet hij niet, maar hij wordt rillend van de kou wakker. Hij ligt in een plasje van zijn eigen urine en op dat moment herinnert hij zich dat zijn voeten in de grond vast leken te zitten. Direct grijpt hij naar zijn enkels maar er is niets aan de hand, zijn voeten zitten precies daar waar ze horen te zitten en alles voelt normaal. Op een verschrikkelijke stekende pijn in beide kuiten en zijn achillespezen na. 

Hij bedenkt zich dat hij waarschijnlijk last had van in slaap gevallen voeten, oftewel paresthesie zoals een collega hem eens heeft verteld, zijn hersenen moeten de rest hebben ingevuld. Dat hij daarna voorover is gevallen is dan ook niet meer dan logisch. Het verklaard ook de pijn die hij nu voelt, wat een klap moet dat geweest zijn.

Herman is opgelucht dat hij overtuigd is van een logische verklaring voor de angstaanjagende momenten die hij zonet nog heeft gehad. De overheersende geur van urine zorgt ervoor dat hij besluit om te gaan douchen, al is het inmiddels midden in de nacht. Maar eerst ruimt hij de urine, waarin hij heeft gelegen op.

Een paar minuten later staat hij onder een heerlijke warme straal. Het is niet perse koud in huis, maar om nou naakt een tijd lang in je eigen urine op de grond te gaan liggen… het douchen doet hem goed. Nooit eerder heeft hij zich zo gevoeld, zo smerig , bang en slecht. Het gevoel van walging, kou en angst spoelen van hem af terwijl hij er een uitgebreide wasbeurt van maakt. Even vraagt hij zich af of hij dit niet vaker zou moeten doen, midden in de nacht gaan douchen. Maar hij besluit al snel om die gedachten uit te bannen, zo lekker is het ook weer niet. Zijn gedachten proberen gewoon logica te vinden in deze situatie, terwijl hij van vermoeidheid bijna omvalt.

Zijn gedachten dwalen af. Hij denkt weer aan zijn vrouw, dit keer aan haar geloof. Wanneer hij over zijn vrouw praat vertelt hij altijd aan iedereen dat zij een stuk minder wetenschappelijk is ingesteld. Toch heeft hij het grootste respect voor haar. Ze laat altijd iedereen volledig in hun waarde, maar steekt haar eigen mening toch ook niet onder stoelen of banken. Laatst nog was ze in gesprek met een collega van hem. Ze was die collega aan het vertellen dat wanneer je met een andere aanname begint, je bewijsmateriaal genoeg kunt vinden om een tegendraadse theorie te bewijzen. Zelf geloofd Herman daar niet in, maar de manier hoe ze het vertelde, maakte het heel aannemelijk. Veel van dezelfde bewijzen die hij in zijn tijd heeft aangedragen om de evolutie te verdedigen, wist zij te gebruiken om het creationisme te verdedigen. Precies om die reden is zijn interesse altijd geweest om theorieën uit te diepen tot het moment dat je op de onderliggende aannames stuit. Die zijn er namelijk altijd, daar is hij van overtuigd.

Alle collega’s van Herman vinden het geweldig als Esther erbij is. Hij is dan ook super trots om haar mee te nemen naar de gelegenheden waar dat kan. Voor een christen is ze enorm geliefd in zijn kringen, nou ja, eigenlijk gewoon als persoon. Hij vindt het alleen zo bijzonder dat ze zo geliefd is, terwijl er eigenlijk nooit positief gesproken wordt over christenen in zijn vakgebied. 

Nu hij bij het geloof stilstaat, bekruipen hem ineens twijfels over het niet-bestaan van een geestelijke wereld. Nu met deze bizarre droom en die gebeurtenissen. Of waren dat ook dromen? Zijn vrouw spreekt altijd vol overtuiging over het feit dat de geestelijke wereld nog echter is dan de fysieke wereld. Normaal kan hij daar niet zoveel mee, maar die gedaante… die angst… hoe is dat uit te leggen?

Dat van zijn voeten in de vloer, dat was gewoon een hersenspinsel. Slaap kan dat met een mens doen. Zijn lichaam heeft gewoon een passende invulling gevonden voor de paresthesie in zijn voeten. Je moet dan ook niet opstaan… eerst rustig bewegen, tot alles weer normaal aanvoelt. In plaats daarvan raakte hij in paniek. Herman slaat zichzelf voor zijn hoofd. ‘Ik maak mezelf gek. Er is gewoon een logische verklaring. Je moet ook niet alles geloven wat je hoofd je wijsmaakt.’ Hij grinnikt om het gesprek dat hij midden in de nacht onder de douche met zichzelf aan het voeren is.

Na het afdrogen loopt hij naakt naar de slaapkamer, daar staat zijn kledingkast immers. Onderweg merkt hij opnieuw die vreselijke angst. Het vult zijn hele lichaam, beginnend bij zijn hoofd, tot het door zijn hele lichaam heen zit. Van zijn gebruikelijke rationaliteit is weinig over, hij is bang, zo bang als een kind dat midden in de nacht diep wegkruipt onder de dekens wanneer het een geluid hoort. Op dit moment wil hij dan ook maar één ding, bij zijn vrouw zijn en haar voor het eerst in zijn leven wakker maken. Dit gevoel is niet normaal en hij heeft steun nodig, iemand die hem terughaalt naar het hier en nu. Met trillende handen pakt hij de deurklink vast en traag opent zich de deur, zijn knieën knikken letterlijk wanneer hij de duistere kamer inkijkt. 

Daar op de plaats waar zijn vrouw hoort te liggen ziet hij de duistere gedaante liggen, het kijkt hem zelfvoldaan aan.

‘Te laat… je bent te laat… ze heeft haar aardse tent verlaten,’ bijt hij Herman toe terwijl hij naar het lichaam van Esther wijst dat hij aan de kant heeft gerold. De duistere gedaante lacht met een ijzingwekkende lach en kijkt uitdagend naar Herman. 

De angst maakt plaats voor woede, een onuitsprekelijke woede. Dat monster heeft de liefde van zijn leven vermoord, het leven uit haar geknepen en dan ligt het daar ook nog op de plek van zijn vrouw, hem uit te dagen! Hij springt bovenop de gedaante die hem beroofd heeft van diegene die hem het dierbaarste is. Hij klemt zijn handen stevig om de nek van het ding, het voelt aan als stug leer en lijkt steeds koud en dan weer warm te worden onder zijn handen. Uit alle macht knijpt hij de luchtpijp dicht, zijn ogen branden van haat. Het wezen spartelt onder hem, hij voelt de kracht die het heeft. Even denkt hij eraan om los te laten, de sparteling onder hem is te intens. Hij kijkt opzij en ziet het lichaam van zijn vrouw liggen; een nieuwe vastberadenheid vult hem en met hernieuwde kracht knijpt hij door.

De gedaante kijkt hem nog steeds met een uitdagende blik aan, alsof hij aan het winnen is.

‘Sterf, monster!’ roept Herman terwijl hij nog een keer zijn grip verstevigd.

‘Help,’ klinkt het zacht uit de mond van de gedaante met een alles behalve angstaanjagende stemgeluid. Dan tilt het wezen een klauw omhoog en streelt de wang van Herman, het is een aanraking van liefde en geborgenheid. Daarna valt de klauw slap op bed neer.

Herman schrikt, de woede verdwijnt uit zijn ogen en opeens ziet hij de werkelijkheid. Hij zit bovenop Esther, bovenop zijn vrouw, de liefde van zijn leven. Zijn handen strak om haar hals gewikkeld. Direct laat hij los en gaat van haar af. Hij gaat naast haar zitten.

De ogen van Esther zijn dicht, haar borst in volledige rust, ze lijkt niet te ademen.

Herman voelt hoe zijn ogen vol met tranen lopen, de wereld wordt wazig, maar hij ziet het wel weer zoals het werkelijk is. Hij buigt over zijn vrouw heen en luistert bij haar mond, hij hoort niets, maar voelt, heel zacht, wel een luchtstroom. Ze leeft nog! Zijn vreugde is compleet als ze langzaam haar ogen opent en hem aankijkt. 

‘Je leeft nog, godzijdank!’ zegt Herman met luidde stem. Zijn warme tranen vallen op het gezicht van Esther.

Esther blijft stil, haar keel is rood en opgezwollen, haar ademen zorgt voor een hees en piepend geluid. Ze kijkt naar hem, maar haar blik is niet te peilen.

De rode cijfers op de wekker geven 03:08 aan. Er is echter niemand die daar erg in heeft. Het echtpaar ligt tegen elkaar aan. Bij Herman lopen de tranen over het gezicht, hij voelt zich schuldig, maar meer dan dat voelt hij dankbaarheid. Ze leeft nog, hij is gered van het grote gruwelijke kwaad dat hem zojuist in de macht leek te hebben. 

‘Wakker worden Herman! Je droomt,’ Esther wekt haar man door hem zachtjes heen en weer te schudden. ‘Rustig maar lieverd, je bent hier bij mij!’

Herman kijkt naar de rode cijfers op de wekker achter zijn vrouw; 01:33, leest hij.

Deze post delen op Social Media:

Leave a Reply